Nectar Art Projects

Verslag ‘(Re)contextualising Art: Anthropology, Art History and the Museum’

24 October 2011

Naar aanleiding van de promotie van Rhoda Woets op hedendaagse Ghanese kunst en globalisering (promotieonderzoek: What is This? Framing Ghanaian art from the colonial encounter to the present), werd een seminar in het Tropenmuseum georganiseerd waarin de slepende discussie over de positie van hedendaagse niet-westerse kunst in westerse musea werd gevoerd. Aan de hand van presentaties van Rhoda Woets, Maruška Svašek, John Picton en Kitty Zijlmans en een rondetafelgesprek waaraan naast de sprekers ook Anke Bangma, Jelle Bouwhuis en Georges Petitjean deelnamen, werd ingegaan op de vraag hoe antropologen en kunsthistorici tot een vruchtbare samenwerking en uitwisseling kunnen komen.

In een tijd waarin de circulatie van niet-westerse kunst dankzij de globalisering toeneemt en waarin volkenkundige- en kunstmusea steeds meer overeenkomsten vertonen op het gebied van presentaties, biedt deze samenwerking perspectief. Lange tijd werd niet-westerse kunst -ook wel global art genoemd- immers overwegend door antropologen bestudeerd. Voor hen was met name de sociaal-culturele context van belang. Kunsthistorici daarentegen, richten zich in eerste instantie nog altijd op de formele kenmerken van het werk. De aandachtsgebieden van kunsthistoricus en antropoloog zitten elkaar dus in de weg, wat een rechtvaardige beoordeling bemoeilijkt.

Zelf ervoer ik dit toen ik onderzoek deed naar kunstwerken gelieerd aan de chicha-cultuur, een populaire cultuur in Peru. Sec beschouwd waren dit vaak onhandige, weinig indrukwekkende kunstwerken maar vanuit kunstsociologisch oogpunt waren ze wel degelijk interessant. Ze visualiseerden de chicha-cultuur op een zeer eigenzinnige wijze. Toch zag ik mezelf voortdurend met twee maten meten. De lokale bevolking (inclusief curatoren, kunsthistorici en antropologen) namen de werken overigens serieus. Ze verdienden een plaats in een hedendaags kunstmuseum. Hier zal dat vermoedelijk niet gauw gebeuren. Want vooralsnog zijn het met name westerse curatoren met westerse criteria die bepalen wat tentoongesteld wordt.

Je kunt je afvragen of dat resulteert in een reëel beeld van wat er zich wereldwijd op kunstgebied afspeelt. Een vraag die tijdens het seminar meerdere keren ter tafel kwam. Niet-westerse kunst blijkt in onze perceptie vaak statisch en homogeen. Voor een deel komt dit voort uit onze ‘standpuntgebondenheid’; we hebben nu eenmaal een westerse (en daardoor eenzijdige) blik. Maar het is ook te wijten aan het feit dat onze aandacht doorgaans uitgaat naar kunst die voldoet aan stereotiepe verwachtingen; het werk van een Afrikaanse kunstenaar moet voor ons bij voorkeur typisch ‘Afrikaans’ zijn.

Om tot een realistischer besef te komen en om recht te doen aan niet-westerse kunst, die over het algemeen ook nog eens bovengemiddeld maatschappelijk geëngageerd is, is het dus wenselijk om de antropologische of sociologische context mee te wegen bij beoordeling en selectie. Dit uiteraard zonder dat de visuele eigenschappen van het werk te kort worden gedaan. Als we global art willen tonen in eenzelfde setting als waarin we westerse kunst tonen, iets waar we in deze mondialiserende wereld eigenlijk niet onderuit komen, dan zullen de heersende westerse criteria moeten worden aangepast. Seminars als deze zijn daar een uitgelezen moment voor. Interdisciplinaire debatten kunnen geleidelijk tot nieuwe benaderingen leiden.

De bijeenkomst weerspiegelde een status quo waaruit bleek dat verdere discussies onontbeerlijk zijn. De aanwezigheid van niet-westerse deskundigen is daarbij echter van essentieel belang als we niet (weer) willen vervallen in semikoloniale patronen.

Dit verslag is geschreven voor SMBA’s Project 1975 blog.