Nectar Art Projects

59e Sao Paulo Biennale. There is always a cup of sea to sail in

1 December 2010

Curatoren Moacir dos Anjos en Agnaldo Farias moeten voor een flinke uitdaging gestaan hebben toen ze vorig jaar hoorden dat zij waren uitverkozen om het imago van de Biënnale van São Paulo op te vijzelen. In tegenstelling tot de veel jongere Mercosur Biënnale in het zuidelijker gelegen Porto Alegre, die de laatste jaren in bekendheid en aanzien is gegroeid, ging het Biënnale in São Paulo de laatste tijd niet voor de wind. De organisatie, opgericht in 1951 en na Venetië de oudste ter wereld, kampte sinds 2000 met ernstige financiële problemen. De voorgaande editie in 2008 werd ook nog eens overschaduwd door corruptieschandalen. Ondanks alle goede bedoelingen van toenmalig curator Ivo Mesquita resulteerde dit in een magere tentoonstelling en, daarmee samenhangend, een minimale ruchtbaarheid in Nederland en elders in de wereld. Sinds het aantreden van directeur Heitor Martins in mei 2009 lijkt het tij echter te zijn gekeerd. Het is het organiserend comité dit jaar gelukt om haar schulden af te betalen en voldoende nieuwe sponsoren te werven. Ter illustratie: in 2008 werden er 41 kunstenaars geselecteerd en was er een budget van $3,5 miljoen. Dit jaar herbergt het imposante gebouw van Oscar Niemeyer werk van 159 internationale kunstenaars en kon er een bedrag van $17,5 miljoen worden besteed. Genoeg voor een uitgebreid educatief programma, weluitgedachte publieksbegeleiding en behoud van gratis entree. Maar resulteerde dit ook in een overtuigende tentoonstelling?

Terwijl onlangs in de NRC werd gesteld dat Nederlandse kunst weinig politiek georiënteerd is, wist men in São Paulo naar eigen zeggen maar liefst 30.000 m2 te vullen met politiek geëngageerde kunst. Het uitgangspunt van de 29e editie is dat kunst en politiek onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Het thema ‘kunst en politiek’ werd ondersteund door de tot de verbeelding sprekende zin ‘There is always a cup of sea to sail in’. Deze frase, afkomstig van de Braziliaanse dichter Jorge de Lima (1895-1953), moest de bezoeker eraan herinneren dat kunst altijd haar weg vindt, hoe beperkend de (politieke) omstandigheden ook zijn. Helaas heeft deze semi-utopische spreuk de curatoren niet kunnen helpen bij het vinden van een standvastige richting. Dos Anjos en Farias hebben de verbinding tussen kunst en politiek in dermate brede zin opgevat dat verschillende werken van de kerngedachte lijken te zijn afgedreven. Het videokunstwerk Dissonant (2010) van Manon de Boer bijvoorbeeld toont een ballerina die een vioolsonate beluistert en memoriseert. Vervolgens vertaalt ze het stuk naar een grillige choreografie die ze in stilte danst. Het is een mooie en poëtische presentatie maar het zet eerder aan tot het overpeinzen van de werking van het geheugen en de subjectiviteit van interpretatie dan dat het een politieke lading heeft. Helaas bevestigt de tentoonstelling ook de veronderstelling dat de combinatie kunst en politiek voorspelbaar, politiekcorrect, illustratief of zelfs sensatiezuchtig kan zijn. Het werk Inimigos (Vijanden) (2005) van Gil Vicente laat dit goed zien. De serie levensgrote en realistische houtskooltekeningen waarin de kunstenaar het moment verbeeldt waarop hij op het punt staat koningin Elizabeth II, paus Benedictus XVI, president Lula da Silva en George Bush te vermoorden, riekt naar goedkoop effectbejag en is als activistisch kunstwerk niet geloofwaardig.

Dat kunst en politiek een vruchtbare coalitie kunnen vormen wordt met name inzichtelijk gemaakt door werken uit de periode 1960-80. Eén van de hoogtepunten op dat vlak vormt de jarenlang gecensureerde documentatie van Imagen de Caracas (Beeld van Caracas) (1967) van de Venezolaanse kunstenaar Jacobo Borges, die besloot indertijd om samen met acteurs, schrijvers, filmmakers en musici een collaborative performance op te voeren als aanklacht tegen de sociale wantoestanden in Venezuela. Het project werd door de autoriteiten gecensureerd. Over de oorspronkelijk gebruikte confronterende foto’s worden verklarende teksten geprojecteerd die het multidisciplinaire en multimediale karakter gedeeltelijk aan het werk teruggeven. De gelaagde presentatie levert, behalve een politiek- en kunsthistorisch interessant, ook visueel aantrekkelijk beeld op. Toch zou het voor de toeschouwer interessant zijn om te vernemen hoe er anno 2010 door kunstenaars wordt gereflecteerd op het steeds grimmiger wordende politieke klimaat in Venezuela. Deze biënnale blijft het antwoord hierop helaas schuldig. Verschillende hedendaagse publiekstrekkers compenseren deze gemiste kans. In de beneden hal trekt het monumentale Circle of Animals (2010) van Ai Weiwei veel bekijks. Het is een goed voorbeeld van een kunstwerk waaruit een politieke boodschap spreekt zonder dat het aan artistieke autonomie en integriteit verliest. De Chinese kunstenaar, die van politiek engagement zijn handelsmerk heeft gemaakt, stelt met dit werk de politiekgevoelige kwestie van de teruggave van cultureel erfgoed ter discussie. De in de 19e eeuw door Franse en Britse troepen geroofde beeldengroep uit het park van het Zomerpaleis in Beijing, waarnaar de twaalf dierenkoppen van de Chinese zodiak zijn gemaakt, kunnen beschouwd worden als de Chinese tegenhanger van de Elgin marbles. Ook de aantrekkingskracht van Bureau for Research into Brazilian Normality (2010) van Jimmie Durham is groot. Het bureau, een door Durham rommelig ingerichte ruimte, stelt op humoristische en tegelijkertijd kritische wijze de postkoloniale praktijken van Brazilië aan de kaak. Onder de bekende namen bevindt zich verder onder meer Francis Alÿs, Joseph Kosuth, Helio Oiticica, David Maljković, Gordon Douglas, Nancy Spero en David Claerbout. De ‘Nederlandse’ vertegenwoordiging is verrassend groot met onder andere het werk van Wendelien van Oldenborgh, Fiona Tan, Steve McQueen, Yael Bartana en Moshekwa Langa. Van de immer op biënnales aanwezige Aernout Mick is het fraaie video-drieluik Communitas (2010) te zien dat vanuit verschillende perspectieven een denkbeeldige bezetting van het Paleis van Cultuur en Wetenschap in Warschau verbeeldt.

Anders dan de Biënnale in Venetië toont het kunstevenement in São Paulo sinds 2006 geen landenpresentaties meer; alle kunstwerken worden door de curatoren zelf geselecteerd. Hoewel globalisering, migrerende kunstenaars en het ‘internationale kunstidioom’ een dergelijke indeling inderdaad achterhaald maken, zou het deze ambitieuze ‘mer à boire’ wel van enige structuur hebben voorzien. Aan de kracht van de afzonderlijke werken doet het gebrek aan thematische consequentheid weinig af. Wel bevraagt het de toepasbaarheid van een dergelijk thema. Een thema dat uiteindelijk in plaats van het bejubelen van de artistieke vrijheid ironisch genoeg politieke beperking accentueerde; kort na de opening zagen de curatoren zich genoodzaakt om de performance en installatie El alma nunca piensa sin imagen (De ziel denkt nooit zonder beeld) (2010) van Roberto Jacoby te censureren. Met het oog op de Braziliaanse presidentsverkiezingen had de Argentijnse kunstenaar besloten om een kunstwerk in de vorm van een politieke campagne in te zenden waarmee hij de linkse Dilma Roesseff steunde. De organisatie zei verrast te zijn geweest door het werk, wat curieus is wanneer je het thema kunst en politiek hanteert ‒ en het werk bovendien reeds in de catalogus hebt afgedrukt. Ondanks dit schoonheidsfoutje ligt de Biënnale van São Paulo op koers en kan de 60e verjaardag over twee jaar met vertrouwen tegemoet gezien worden.