Nectar Art Projects

Kunst uit Cuba. Van tropische landschappen tot beklemmende kritiek

1 June 2009

Van koloniale overheersing naar Noord-Amerikaanse beteugeling naar onderdrukking door dictatoriale leiders. Cuba heeft wat moeten doorstaan. De Cubaanse kunst heeft het desondanks wonderbaarlijk goed gered. De zoektocht naar een eigen nationale identiteit en het leven op een eiland ver weg van de bloeiende Westerse stromingen ten spijt, toont de hedendaagse kunst uit Cuba zich krachtig, (zelf)kritisch en intelligent genoeg om met succes een plaats te veroveren in het internationale kunstcircuit. 

Victor Patricio de Landaluze, Jose Francisco (1880)

Het Groninger Museum toont verschillende stadia in de ontwikkeling van de Cubaanse kunst. Net als in veel andere Latijns Amerikaanse landen zochten Cubanen lange tijd naar een nationale identiteit. De bijdrage van kunstenaars uitte zich naast het verkennen van Westerse stijlen in Europa in eerste instantie in het zogenaamde costumbrismo (van ‘costumbre’ dat ‘gewoonte’ betekent). Vanaf het einde van de negentiende eeuw werden in deze schilderstijl landschappen, de bevolking en typische lokale gebruiken vastgelegd met als doel de volksaard en de karakteristieken van het land te onderzoeken en te ‘bepalen’. De tentoonstelling Cuba. Kunst en geschiedenis van 1868 tot heden laat hier een aantal prachtige voorbeelden van zien zoals de werken van Victor Patrizio de Landaluze (1830-1889), die niet zonder humor het leven en de gebruiken van Afrikaanse slaven vastlegde. 

Carlos Enriquez, De ontvoering van de mulatinnen (1938)

Vanaf circa 1930 begon de zoektocht zijn eerste vruchten af te werpen. Reeds sinds enige jaren werd er afgerekend met het academisme. Veel kunstenaars keerden vanuit Europa terug naar Cuba en brachten hun opgedane kennis in de praktijk. Hoewel de Europese invloeden zichtbaar zijn, slaagde een aantal Cubaanse kunstenaars er goed in een kritische afstand te bewaren en een authentieke vormentaal te ontwikkelen. Carlos Enríquez (1900-1957) bijvoorbeeld, van wie een prachtig werk is opgenomen in de tentoonstelling, raakte in Parijs geïnspireerd door het surrealisme. Na zijn terugkeer naar Cuba in 1934 begon hij zich te verdiepen in de folklore van het Cubaanse boerenleven dat hij vervolgens in droomachtige en dynamische schilderijen verbeeldde. Het is een goed voorbeeld van de werkwijze van Cubaanse kunstenaars. Ze experimenteerden met Europese stromingen die ze vervolgens verbonden aan een lokale thematiek. 

Wifredo Lam, Figuur met olielamp of Gevleugelde figuur met lantaarn (1955)

De avant-garde van de jaren veertig laat zich grofweg kenmerken door haar felle uitgesproken kleuren en contrasten en architectonische inspiratie. Cubaanse kunstenaars waren allen vastbesloten vorm te geven aan de Cubaanse identiteit en gebruikten daarvoor de enigszins brave thematiek van met name het boerenleven. De wellicht beroemdste Cubaanse kunstenaar Wifredo Lam (1902-1982) werkte anders. Hij probeerde niet zozeer gestalte te geven aan de ‘cubanidad’ maar juist iets bestaands tot uitdrukking te brengen. In Parijs raakte hij onder de indruk van Picasso en het surrealisme. Vanwege de Tweede Wereldoorlog keerde hij in 1941 terug naar Cuba waar hij zich na een moeizaam begin volledig richtte op het verbeelden van de cultuur van de Afro-Cubaan. Deze was volgens Lam, die zelf kwart Congolees was, van grote waarde voor Cuba en verdiende het om te worden verbeeld. De invloed van zowel Picasso, het surrealisme als zijn Afro-Cubaanse inspiratie zijn zichtbaar in het schilderij Figuur met olielamp dat in het Groninger Museum te zien is. 

Binnen de revolutie alles; tegen de revolutie niets 
Naast de zoektocht naar een culturele identiteit diende zich een nog immer voortdurende volgende worsteling aan: politieke onderdrukking. Niet alleen de koloniale overheersing die aanhield tot 1898 en de beteugeling van de Noord-Amerikanen die de macht van de Spanjaarden overnamen waren bepalend voor de ontwikkeling van de Cubaanse kunst, ook interne kwesties speelden een rol. Dictators zoals Fulgencio Batista die regeerde vanaf 1940 tot 1944 en van 1952 tot 1959 en vooral Fidel Castro die vanaf 1959 door middel van een staatsgreep aan de macht kwam hebben een niet te negeren stempel op het land en daarmee op de kunst gedrukt. 

Kunstenaars verhaalden in de jaren zestig door middel van ‘popart’ over hun ervaringen met betrekking tot de revolutie, de politieke situatie ondergaand en in een enkel geval licht bekritiserend. De fotografie maakte in deze periode een interessante, maar schrijnende ontwikkeling door: het medium mocht enkel worden ingezet voor propagandadoeleinden. Slechts reportagefotografie was nog toegestaan. De schilderkunst werd daarentegen actief gesteund door de overheid. De ogenschijnlijk positieve aandacht die aan de beeldende kunst werd besteed, hield in werkelijkheid echter een grote mate van controle in. Het politieke systeem tolereerde weliswaar een grote variëteit aan stijlen, maar de thematiek verhaalde altijd over hetzelfde: de Cubaanse identiteit en ideologie. Het bevestigen, of beter nog versterken, van de nationale (socialistische) waarden was de norm. 

Kcho, Om te vergeten (1996)

Hoe langer de beklemmende situatie aanhield hoe meer kunstenaars zich ertegen gingen verzetten. Vanaf begin jaren tachtig hielden ze zich steeds minder aan de richtlijnen van het politieke systeem. Kunstenaars maakten wat ze wilden en ook kritiek op de politieke situatie werd in de kunst verwerkt. De druk van het regime bleef echter voelbaar. Bepaalde tentoonstellingen werden dan ook niet meer in officiële galeries gehouden, maar bij mensen thuis of met steun van de kunstraad (Consejo Nacional Artes Plasticas) die ruimte bood aan gecensureerde kunst. Bij het scheppen van de nieuwe kunst speelde humor een grote rol. Kunstenaars gebruikten de officiële esthetiek, beeldtaal en mythologieën om er een absurde draai aan te geven. Conceptuele kunst nam ook een vlucht, deze vorm kon het controlerend oog van het regime vaak net ontduiken. Eind jaren tachtig echter verhevigde de censuur en werd het maken van losbandige en kritische kunst in de kiem gesmoord. Kunst werd zonodig teruggetrokken uit tentoonstellingen en één kunstenaar werd gevangen gezet. Een groot aantal kunstenaars koos voor emigratie, maar de nieuwe generatie diende zich algauw aan: Lázaro Saavedra (1964), Tania Bruguera (1968), Carlos Garaicoa (1967), Kcho (1970), Wilfredo Prieto (1978) en het duo Los Carpinteros (1969 en 1971). Met hun krachtige conceptuele, humorvolle, subtiel kritische en vaak poëtische kunst drongen ze algauw door tot landen ver buiten het eiland. Ze slaagden erin om een universeel succesvol functionerende beeldtaal te ontwikkelen die de vastgeroeste kunst die het regime voorstond ontsteeg en aansluiting vond bij de rest van de kunstwereld. 

Vandaag de dag lijkt het politieke klimaat iets milder te zijn geworden. Cuba profileert zich steeds meer als toeristische trekpleister. Hierbij hoort ook een vrij artistiek leven. Het regime heeft zich gerealiseerd dat censureren meer stof doet opwaaien en de aandacht op het gecensureerde vestigt dan zou gebeuren bij het gedogen ervan. Kritische kunst bevindt zich echter nog steeds in een schaduwzone. Voor de kunst van de studenten van Cátedra Arte de Conducta, een academie die is opgericht door Bruguera, moest dit jaar een andere plaats gezocht worden tijdens de tiende Biënnale van Havana. Het was er niet welkom. 

Aangezien het merendeel van de kunstwerken op de tentoonstelling afkomstig is uit het Museo Nacional de Bellas Artes, dat zich moest houden aan het aankoopbeleid van het regime, blijft het onduidelijk of het getoonde een representatieve doorsnede kan zijn van de Cubaanse kunst van de laatste decennia. Een deel van de gecensureerde kunst heeft het museum dankzij welwillende particuliere verzamelaars alsnog kunnen aankopen, maar of dit overeenkomt met de weerstand die de kunst tegen het regime bood of dat dit slechts een topje van de ijsberg is, blijft de vraag. Desalniettemin is de tentoonstelling een prachtig overzicht van de Cubaanse kunstgeschiedenis van een kaliber dat Nederland tot dusver niet heeft mogen aanschouwen.

Dit artikel verscheen op 3 juni 2009 op de website van 8weekly.